Het is tegen vijf uur. Op het pleintje tussen de huiskamers ervaar ik onrust. Nu is dat wel vaker aan het eind van de middag. Sommige mensen met dementie voelen dat ze klaar zijn met werken en willen naar huis. Anderen zoeken naar de keuken om te gaan koken voor hun kroost. Maar wat ik nu zie, is een man die uit alle macht de toegangsdeur met dranger probeert open te houden, zodat hij er met zijn rollator doorheen kan. Zijn bezoek is daar net door naar ‘buiten’ gegaan.
De ene na de andere collega komt tegenover hem te staan. Meneer Blom wijst hen allemaal boos af. Lekker eten en drinken wordt hem aangeboden, maar zelfs zijn lievelingsfruit kan hem niet verleiden om bij de deur weg te gaan. Het is voelbaar bij zowel de verzorgenden als meneer Blom; angst. Ik hoor onrustig gefluister: ” Stel je voor dat hij weer wegloopt, ik kan ècht niet weg van de groep nu…” Bij meneer Blom zie ik een enorme vechtlust om te bereiken wat hij wil.
Inmiddels is het gelukt om naast hem te komen staan. De grote deur trekt en duwt als een zware jongen tegen ons aan, gaat dan een moment open, maar beklemt ons vrijwel meteen weer. Ik voel een soort agressiviteit opkomen, omdat de deur voor ons bepaalt wat er gebeurt en niet wij zelf. Alsof het meneer Alzheimer zelf is die ons ertussen wil nemen. Meneer Blom kijkt mij steeds vaker aan. Ja, er is nòg iemand die met overeenkomende handelingen en dito emotie tegen het onvermijdelijke vecht.
De vermoeidheid slaat toe en meneer Blom komt zichtbaar in een andere gemoedstoestand. Glimlachend zet ik, na wat uithijgen, bewust toch wat taal in met een tevreden intonatie: “Ons werk is gedaan, het was me wel een karwei, ik ben tevreden.” Ik wacht zijn reactie af en gelukkig is deze sfeerverplaatsing helpend. Zodra het goed voelt groet ik hem als een collega die alvast gaat. Rustig laat ik de afstand tussen ons weer groter worden. Op het pleintje blijf ik op een afstandje staan en kijk naar het slot van zijn verhaal. Meneer Blom trekt uiteindelijk de deur achter zich dicht en voelt hem nog even na.
Voorbij is deze situatie, maar zijn strijd om vast te houden wat er was, zal nog wel vaker zichtbaar worden. Dat hij verlies lijdt op vele fronten, is dan weer wèl een ‘open deur’ voor meneer Blom. Vlak voordat ik de afdeling afga, zie ik hem zitten aan een bord met sperziebonen en een gehaktbal. Na dit avontuur waardeer ik mijn vanzelfsprekende gang naar vrijheid des te meer. De zware jongen maakt op een galante manier de weg vrij naar buiten. Daarvoor hoef ik alleen maar mijn tag tegen het rode lampje aan te houden.